Aan de Achterhaven, bij de Buizenwaal ligt een terrein
met daarop een groot hoekig pand: het voormalig Zeemagazijn
van de VOC in Delft. Een zeemagazijn was een pakhuis ten behoeve van de opslag van de vele materialen die nodig waren voor de uitrusting van zeegaande zeilschepen.
Tekst en foto uit 2005: Het pand is in de loop der tijd uitermate slecht behandeld.
Daarbij is het en paar jaar geleden door brandstichting
ernstig beschadigd. Door de Europese Unie is er geld beschikbaar
gesteld voor de restauratie. Op dit moment is het slechts
gerenoveerd om verder verval te stoppen en biedt het gebouw
een nogal trieste aanblik. Laten we hopen dat het oude
Magazijn en de voormalige werf ooit een passende bestemming
vindt en weer in haar oude glorie wordt hersteld, als
aandenken aan de tijd van de gloriedagen van de roemruchte
Vereenigde Oost-Indische Compagnie van de Kamer Delft in Delfshaven.
2017: Het Zeemagazijn is of wordt niet gerestaureerd, maar verbouwd om er appartementen te kunnen verhuren. Ingebouwd tussen nieuwbouw van de zelfde hoogte, heeft het pand alle historische allure verloren die het zou kunnen vertegenwoordigen. Helaas is het nu slechts een een oud gebouw zonder verhaal.
Aan het begin van de zeventiende eeuw huurde de VOC een
werf in Delfshaven voor de bouw en het onderhoud van schepen.
Door de verwerving van omliggende percelen beschikte de
VOC op den duur over een groot terrein. Hier werden honderdelf
retourschepen voor de VOC gebouwd. Het waren kleine schepen
van de 2e en 3e klasse. De beperkte lengte van de scheepshellingen
en de destijds smalle toegang tot de Buizenwaal maakte
het bouwen van grotere VOC-schepen onmogelijk.
De Kamer Delft had drie VOC-gebouwen:
• Het Oost-Indisch Huis
De Delftse Kamer van de VOC kreeg als laatste de beschikking
over een eigen pand: het Oost-Indisch Huis. Getuige een
gevelsteen met het VOCD-monogram, werd de bouw in 1631
voltooid. Het was een complex met een vergaderruimte en
met pakhuizen voor de goederen uit de Oost. Het complex
liep van de Oude Delft tot aan de vestingwal aan de westzijde
van de stad.
In de achttiende eeuw werd het Oost-Indisch Huis verbouwd
en uitgebreid. Volgens de geschiedschrijver R. Boitet
werd deze verbouwing in 1722 voltooid. Hij beschreef de
vergaderzaal van de bewindhebbers als een 'zeer ruim en
deftig stuk'. Het linkerdeel van de oude gevel bleef gespaard,
met een windvaan in de vorm van een schip (1632).
• Het Oost-Indisch Pakhuis
Om de groeiende stroom handelsgoederen van de VOC te kunnen
onderbrengen,
liet de Kamer Delft in 1653 een nieuw pakhuis bouwen aan
de Oude Delft,
tegenover het Oost-Indisch Huis. Door de uitbreiding van
het Armamentarium
in 1692, grensde het nieuwe pakhuis direct aan deze opslagplaats
voor wapens
en munitie. Het pakhuiscomplex kwam aan de achterzijde
uit op de Geer. Aan
die zijde was een poort met het VOCD-monogram.
• Het Zeemagazijn in Delfshaven
De compagnieswerf van de Kamer Delft lag in Delfshaven,
al vanaf de veertiende eeuw de haven van deze Hollandse
stad. Hier werden de retourschepen voor de
VOC gebouwd. Om alle materialen voor de bouw en uitrusting van deze grote
schepen te kunnen opslaan, werd in 1672 een groot Zeemagazijn
gebouwd. Het imposante gebouw was getooid met een klokkentoren,
vier schijnschoorstenen met hemelglobes en met een gevelsteen
met het bekende VOCD-monogram. De hemelglobes en andere
uitbundige versiering op het pakhuis waren aangebracht
om de hoge status en de welvarendheid van de VOC te benadrukken.
Zie de 17e-eeuwese prent van C. Decker hieronder.
Het zeemagazijn ging op 13 september 1746 in vlammen op.
Zie deze afbeelding:
magazijnbrand. Ondanks dat het pakhuis uit
steen was opgetrokken brandde het geheel af. Het blussen
werd aanvankelijk vertraagd omdat men bang was dat er
buskruit in het pand lag. Het belang van het zeemagazijn
was voor de VOC-heren dermate groot dat ze binnen twee
maanden na de brand besloten om het pakhuis te herbouwen.
Het nieuwe pand werd opgetrokken op de restanten van de
oude bouwmuren. De oorspronkelijke gevelindeling bij de
herbouw van het zeemagazijn bleef gehandhaafd. De vroegere
schijnschoorstenen en gevelverfraaiingen aan de voorgevel
kwamen echter niet meer terug. Ook werd het oorspronkelijk
rijk versierde monogram van de VOC vervangen door een
simpeler gevelsteen met daarop de letters VOCD en over
de vier hoeken van de steen verdeeld: Anno 1747.
De Kamer Delft van de Verenigde
Oost-Indische Compagnie
Delftse kooplieden wilden een aandeel hebben in
de rijke en exotische Aziatische handel. Op 1 oktober
1601 besloten twaalf Delftenaren daarom het schip
De Haai uit te rusten. Jan Gerritsz. Meerman zou
het bevel voeren over het schip. Terwijl de voorbereidingen
in Delft in volle gang waren, werden de bewindhebbers
van de Delftse Oost-Indische compagnie uitgenodigd
door de Staten-Generaal om te komen vergaderen over
de oprichting van één Verenigde Oost-Indische
Compagnie. De Delftenaren stonden hier niet onwelwillend
tegenover, maar stelden wel
een aantal voorwaarden: alle bestaande Oost-Indische
compagnieën moesten blijven bestaan; er moest
een centraal bestuursorgaan komen over de compagnie,
dat in Amsterdam moest zetelen; het uitreden van
schepen, de verkoop van de Aziatische handelswaar
en de gemaakte winsten moesten volgens een vaste
verdeelsleutel over de verschillende afdelingen,
de 6 Kamers, worden verdeeld. De Delftenaren kregen
wat zij wilden: een centraal bestuur over de VOC,
het college van Heren XVII, en een verdeelsleutel
voor alle activiteiten van de compagnie. De Kamer
Amsterdam nam de helft hiervan voor zijn rekening,
de Kamer Zeeland een kwart. De overige Kamers, waaronder
de Kamer Delft, kregen een zestiende van de activiteiten
toebedeeld. De Kamer Delft mocht zeven bewindhebbers
in dienst hebben, waarvan zij er één
mocht afvaardigen naar de Heren XVII. De eerste
afgevaardigde van de Kamer Delft was Dirck Meerman,
een familielid van de beoogde kapitein van het schip
De Haai. Meerman zag hierbij toe op de uitreding
van de eerste VOC-vloot. Het schip De Haai zou zijn
omgedoopt tot De Eendracht.
De Kamer Delft liet zelf schepen bouwen en rustte
die uit, sloeg de koopwaar uit Azië op in pakhuizen
en verkocht die koopwaar op veilingen. Maar dit
betekende niet dat deze Kamer zelfstandig opereerde.
Het centrale college van de Heren XVII besliste
over deze zaken. Met slechts één afgevaardigde
had de Kamer Delft een beperkte invloed op dit college.
De Kamer Amsterdam had acht afgevaardigden, de Kamer
Zeeland vier en de overige Kamers ieder één.
Het zeventiende lid kwam afwisselend van de Kamer
Zeeland, of van één van de kleinere
Kamers. Hoeveel schepen iedere kamer mocht bouwen
en hoeveel koopwaar men mocht verkopen, was vastgelegd
in het octrooi dat de VOC van de Staten-Generaal
had gekregen. De Kamer Delft nam, zoals eerder genoemd,
een zestiende van deze activiteiten voor zijn rekening.
Afbeelding:
retourschip op de helling
De activiteiten van de Kamer Delft waren verdeeld
onder de zeven bewindhebbers van deze Kamers. Twee
bewindhebbers vormden de commissie van koopmanschappen,
twee anderen de commissie van kas en pakhuizen en
de resterende drie de commissie van de equipage
(uitrusting van schepen). De bewindhebbers zetelden
in Delft, waar ook de pakhuizen van de VOCD lagen
(het Oost-Indisch Huis en het Oost-Indisch Pakhuis
aan de Oude Delft), de bouw en uitrusting van schepen
vond plaats in Delfshaven. Daar waren de werven
en het Zeemagazijn gevestigd. De rede van de Kamer
Delft lag voor Hellevoetsluis. De grotere retourschepen
van de VOC konden immers de ondiepe monding van
de Maas niet opvaren. Met kleine scheepjes, lichters
genaamd, werd de koopwaar naar de pakhuizen in Delft
gebracht. In Delft werden de goederen vervolgens
geveild.
De kopers, kooplieden en winkeliers, zorgden voor
de verspreiding van de oosterse waren. |
Dienaren van de VOC
In Delft werkten de bewindhebbers, boekhouders, griffiers,
de kassier, pakhuismedewerkers en garbuleurs voor de VOC.
De garbuleurs sorteerden en selecteerden de specerijen
en waren verantwoordelijk voor de bewaking van de pakhuizen.
Maar in Delfshaven werkten veel meer mensen direct of indirect voor de Kamer
Delft. Hier vonden de bouw en uitrusting van VOC-schepen
plaats en de overslag van de goederen.
De VOC werf aan de Buizenwaal. |
Op de werf bestond het werk naast de nieuwbouw van schepen
vooral uit reparatie en onderhoud. De verre reis naar
de Oost en het verblijf in tropische wateren vergde veel
van de schepen. Een equipagemeester en een meestertimmerman
hadden de leiding over de werf. De meestertimmerman was
verantwoordelijk voor de inkoop van materialen en de bouw
en uitrusting van de schepen. Onder zijn leiding werkten
de timmerlieden en de sjouwers. Dit aantal nam vooral
in de loop van de achttiende eeuw toe, omdat er meer schepen
gebouwd werden. Gemiddeld werkten er 150 tot 200 werklieden
op de werf.
De equipagemeester was administrateur van de goederen
en levensmiddelen waarmee de schepen werden uitgerust.
Hij inspecteerde retourschepen op particuliere handelswaar
(iets wat verboden was).
De functie van equipagemeester werd pas in 1708 ingesteld
door de Kamer Delft. Vanwege de nieuwigheid van de functie
en omdat de bevoegdheden overlapten met die van de meestertimmerman,
kwam het wel eens tot botsingen. (*opmerking
Zo was de meestertimmerman Hendrik
den Breem een nogal vrijgevochten heerschap en hij
kwam daardoor in conflict met de equipagemeester
Jan Verduijn. Toen Verduijn op een dag sjouwers
nodig had stuurde hij 's morgens vroeg een knecht
naar de woning van de slapende Den Breem. De ongeluk-kige
knecht werd de huid vol gescholden: "Donderse,
blixemse vent, donderdsen aep, is dat schellen!".
Het pesterijtje van Den Breem had succes gehad.
Enkele jaren later vroeg Verduijn om twintig sjouwers
om twee kabels aan boord van een schip te brengen.
Den Breem vond dit aantal overdreven, maar zegde
toe ervoor te zorgen. Hij stuurde daarop alle timmerlieden
en sjouwers naar de equipage-meeester, die overrompeld
was door het grote aantal. Het werkvolk lachte Verduijn
openlijk uit. |
De wrijvingen waren voor de Delftse bewindhebbers de aanleiding
om de bevoegdheden van beide heren nauwer te omschrijven
en hen aan te sporen beter samen te werken.
Op de website van Hoorweg & Quint is een verhaal over
Arij
Hoornwegh - meestertimmerman van de VOC. Hij leefde
van 1702 tot 1793 en speelde, zo schrijft de auteur, een
invloedrijke rol in het Delfshavense sociale leven.
(* opmerking: Op 9 september 2018 noteerde Andries Pender in het gastenboek dat de VOC-Delft al veel eerder de functie van equipagemeester kende. Hij schijf daarbij ook het het leven van een van zijn voorouders bij de VOC-Delft.
Hieronder het VOC Magazijn, gezien vanaf het Oosterhoofd,
in de versoberde vorm van na de brand in 1746. Grotere
schepen, zoals te zien op deze afbeelding, werden ongetuigd
naar Hellevoetssluis gesleept om daar te worden afgebouwd.
Reden hiervan was de verzanding van de Maas, die geen
grote diepgang van schepen toeliet, en de
Ruige
Plaat: een sind 1740 snel groeiende zandplaat
die de toegang naar Delfshaven vanuit de Maas ernstig
belemmerde. Pas bij de afbouw en optuiging werd alle verzwarende
ballast, die noodzakelijk is om een hoog zeilschip stabiel
te houden, aangebracht op de scheepskiel.
De onderste drie tekeningen
op deze pagina zijn van Gerrit Groenewegen, eind 18e eeuw.
Groenewegen woonde aan de Westzeedijk.
Aanvankelijk was hij scheepsbouwer, net als zijn vader. Nadat hij een been verloor legde hij zich toe op het tekenen van
schepen en werven rond Delfshaven en Rotterdam.
De onderstaade foto werd genomen in 1914. Het hek bij het trapje van het zeemagazijn had toen nog het originele VOCD logo. Nadat het door vandalen was vernield, is dit vervangen door een VOC logo, zonder de voor de VOC Delft zo kenmerkende door de V gevlochten D onderaan.
Tot halverwege de 18e eeuw was de in 1602 opgerichte Compagnie zeer succesvol,
maar daarna werden de resultaten steeds slechter. Oorzaken
waren o.a. het verlies van het handelsmonopolie en de onuitroeibare
corruptie binnen de VOC. Ook werden er steeds vaker handelsoorlogen
met Engeland verloren en raakte Nederland steeds meer koloniën
kwijt.
In 1796 was de schuld opgelopen tot 125 miljoen gulden
en als gevolg hiervan werd op 17 maart 1798 overeengekomen
de VOC op te heffen en haar bezittingen en schulden aan
de Staat over te doen.
Twee eeuwen na de oprichting van de VOC werd in 1803 de kamer Delft officiëel opgeheven.
Rond 1790 bood de VOC-Kamer Delft werk aan ca. 200 mensen
in Delfshaven, zowel direct als indirect
aan plaatselijke
ambachtslieden en handelaren. Ook was de VOC één
van de grootste afnemers van de plaatselijke middenstand.
Dit failliet was dus een bijzonder zware slag voor de
Delfshavense economie.
Een retourschip van de VOC-Delft, door Gerrit Groenewegen
Dit historische pand werd tussen 1888 en 1965 gebruikt als kantoor en distributiemagazijn door de Chemicaliënfabriek Kortman
& Schulte.
Het bedrijf werd vooral bekend als producent van Driehoek zachte zeep en wasmiddellen voor het huishouden. Achter
het gebouw werd op de voormalige VOC-scheepswerf een grote chemische "kraak"installatie gebouwd, die zeker niet zou misstaan in Pernis, maar die je in een stadswijk niet meteen zou verwachten.
In de jaren 1950 werd op deze plaats de Biotex ontwikkeld, die wonderzeep met enzymen. De locatie rond het Zeemagazijn werd daarom destijds ook wel het Biotexplein genoemd. In 1965 werd Kortman
& Schulte N.V. overgenomen door Organon, wat later op haar beurt weer opging in het chemiebedrijf Akzo.
De Delfshavense fabriek kwam daarna terecht bij de Groep Chemie, die hier glycerine uit palmolie en vetten produceerde. De verwerking van palmolie werd uiteindelijk naar Maleisië overgeplaatst, waarna de activiteiten van de Groep Chemie in Delfshaven stopten. De fabriek werd omstreeks 1995 gesloten.
|